- Wat? De bedrijfsvoorheffing stijgt van 11,11 % tot 18,725 %
- Voor wie? Enkel voor de niet-inwoners die als seizoenarbeiders werken
- Sector? Land- (PC 144) en tuinbouw (PC 145, met uitzondering van het sub-PC 145.040)
- Waarom? Om de voorheffing af te stemmen op de eindbelasting
- Gevolg? Minder nettoloon, maar ook minder belasting te betalen achteraf
- Wanneer? Sinds 25 maart 2021
Waarom deze verhoging?
De bezoldigingen van de buitenlandse seizoenarbeiders worden in België belast in de belasting der niet-inwoners. Deze belasting bedraagt in principe 25 %, na aftrek van 30 % forfaitaire beroepskosten, verhoogd met 7 opcentiemen ten voordele van de Staat.
Dat leidt tot een eindbelasting van 18,725 % = 25 % × 70 % × 107 %
Welnu, deze bezoldigingen voortkomend van gelegenheidswerk waren slechts onderworpen aan 11,11 % bedrijfsvoorheffing, een tarief dat beduidend lager ligt dan dat van de eindbelasting.
Daarom werd beslist om voortaan 18,725 % bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen in te houden.
Het doel van deze verhoogde bedrijfsvoorheffing is om beter aan te sluiten op de fiscale eindsituatie van de begunstigden. Door het tarief van de voorheffing tot 18,725 % op te trekken, worden achteraf eventuele invorderingsproblemen vermeden die te maken hebben met de tijdelijke aanwezigheid van die werknemers in België. Daarom geldt die verhoging enkel voor de niet-inwoners.
Voor de seizoenarbeiders/inwoners bedraagt de voorheffing nog steeds 11,11 %.
Minder nettoloon
Als u werknemers/niet-inwoners tewerkstelt in de land- en tuinbouwsector, moet u voortaan dus meer voorheffing inhouden (18,725 %) op de lonen voor de seizoenarbeid. Uw werknemers zullen dus minder nettoloon ontvangen, maar dat loon zal wel beter afgestemd zijn op hun eindbelasting.
Om welke bezoldigingen gaat het?
De verhoging van de bedrijfsvoorheffing tot 18,725 % geldt voor:
- de bezoldigingen van de prestaties door niet-inwoners als gelegenheidswerknemers in de land- en tuinbouw die een voordelig RSZ-regime genieten. Als u gelegenheidswerknemers tewerkstelt in de land- en tuinbouwsector, hebben die werknemers immers voor een beperkt aantal dagen per jaar recht op sociale bijdragen die niet op hun werkelijke loon, maar wel op een forfaitair dagloon worden berekend. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de bijdrage jaarlijkse vakantie en de bijdrage loonmatiging zodat de werkgeversbijdrage voor die werknemers ook minder bedraagt;
- de bezoldigingen voortkomend van seizoenarbeid van een beperkt aantal werknemers die, krachtens een overeenkomst voor bepaalde duur of voor een bepaald werk, nog enkele weken bij het land- of tuinbouwbedrijf werken waarin zij als gelegenheidswerknemer in dienst waren genomen. Het gaat hier om de seizoenarbeiders die, onmiddellijk nadat zij het aantal dagen waarop zij onder het statuut van gelegenheidswerknemer mochten werken hebben uitgeput, nog maximum 6 opeenvolgende kalenderweken bij dezelfde werkgever onder het normale socialezekerheidsstelsel blijven werken;
- het vakantiegeld dat aan de seizoenarbeiders kan worden toegekend door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de tuinbouwbedrijven voor de voornoemde periode van maximum 6 weken onmiddellijk aansluitend op hun tewerkstelling als gelegenheidswerknemer;
- de eindejaarspremie (190 euro) en de getrouwheidspremie (0,5 euro per gewerkte dag) die onder bepaalde voorwaarden aan deze gelegenheidswerknemers worden toegekend door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de tuinbouwbedrijven.
Om welke sectoren gaat het?
Deze maatregel geldt voor de land- en tuinbouwsector. Concreet gaat het om de paritaire comités 144 en 145 (met uitzondering van het paritair comité 145.040).
Bron(nen):