De wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen wijzigt de toekenningsvoorwaarden van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing die wordt ingehouden op de bezoldigingen van werknemers die opleidingen volgen.
Gedeeltelijke vrijstelling voor doorstorting van de ingehouden bedrijfsvoorheffing
Sinds 1 januari 2020 wordt een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing ten belope van 11,75 % van de bezoldigingen toegekend voor werknemers die opleidingen volgen, met een begrenzing van de bezoldiging op 3.500 EUR. De toekenningsvoorwaarden van deze vrijstelling worden nu op een aantal punten aangepast.
Wat wijzigt er?
Minimale duur opleidingen
Initieel dienden opleidingen minimaal 10 dagen (of 5 dagen voor KMO’s) te duren om recht te geven op de vrijstelling, met een proportionele vermindering in geval van deeltijdse tewerkstelling. Deze voorwaarde wordt nu anders geformuleerd en verduidelijkt:
- De minimale duurtijd wordt voortaan uitgedrukt in uren en bedraagt 76 uren (of 38 uren voor KMO’s), wat overeenstemt met 10 volledige dagen opleiding, voor een voltijdse tewerkstelling
- Een volledige werkdag opleiding wordt forfaitair geacht overeen te komen met 7,6 uren opleiding
- Er wordt verduidelijkt dat de proportionele vermindering van de minimale duurtijd in geval van een deeltijdse tewerkstelling, gebeurt op basis van de arbeidsregeling die van toepassing is op de dag waarop de laatste van de opleidingen werd beëindigd
- Men mag één of meerdere opleidingen volgen, waarvan de duur wordt samengeteld om de minimumduur te bereiken. Hierbij dient te worden gepreciseerd dat de reeds bestaande voorwaarde dat de opleidingen gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen dienen te worden gevolgd (60 kalenderdagen voor ondernemingen met ploegen- of nachtarbeid), ook in dat geval blijft gelden
Minimum 6 maanden anciënniteit
Voorts brengt de nieuwe wetgeving ook een precisering aan betreffende de anciënniteitsvoorwaarde die wordt opgelegd aan de betrokken werknemers. Voorheen kwam elke werknemer met een anciënniteit van minimum 6 maanden in aanmerking. Vanaf heden luidt deze voorwaarde dat de werknemer sinds ten minste 6 maanden bij de werkgever is tewerkgesteld. Er wordt nu m.a.w. vereist dat de werknemer de 6 maanden vóór de opleiding ononderbroken in dienst was van de werkgever.
Enkel opleidingen betaald door de werkgever
Voorheen voorzag de wetgeving als voorwaarde dat de opleiding een beroepskost diende te zijn voor de werkgever. Deze voorwaarde werd eveneens verduidelijkt omdat deze voorwaarde aanleiding gaf tot discussie. Voortaan wordt deze voorwaarde omschreven als de vereiste dat de volledige kost van de opleiding alsook de volledige loonkost in geval de opleiding tijdens werktijd wordt gevolgd, door de werkgever wordt gedragen.
Uitsluiting sportbeoefenaars
Nieuw is eveneens dat voortaan de sportbeoefenaars, onderworpen aan een specifieke regeling inzake vrijstelling van doorstorting van voorheffing, van het toepassingsgebied van de maatregel worden uitgesloten. In tegenstelling tot voorheen kunnen beide gunstregelingen dan ook niet meer worden gecombineerd voor deze categorie van werknemers.
Maximaal 10 maanden vrijstelling
Voortaan geniet een werkgever voor eenzelfde werknemer slechts gedurende maximaal 10 ononderbroken periodes van 30 dagen waarin opleidingen worden gevolgd van de gunstmaatregel.
Inwerkingtreding
Voormelde wijzigingen zijn van toepassing sinds 1 januari 2022 op de bezoldigingen die vanaf die datum worden betaald of toegekend.
Bron
- Wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen, Belgisch Staatsblad 28 januari 2022