Een lening aan je werknemers: wat zijn de principes?
Wanneer je aan je werknemer(s) een renteloze lening toekent of een lening aan een verminderde rente, dan ontstaat een voordeel van alle aard.
Op dit voordeel moeten bedrijfsvoorheffing en sociale zekerheidsbijdragen betaald worden.
Hoeveel bedraagt dit voordeel fiscaal?
De wetgeving bepaalt dat het belastbaar voordeel van alle aard gelijk is aan het verschil tussen:
- Het tarief van de referentierentevoet dat varieert volgens het type van lening
- En de rentevoet die jij toekent aan je werknemer(s)
Wat zijn de principes voor de RSZ?
In tegenstelling tot op fiscaal vlak, is er geen wetsbepaling die de sociale behandeling van dit voordeel regelt.
Het voordeel moet, sociaal gezien, dan ook zo correct mogelijk op haar werkelijke waarde geschat worden.
De RSZ stelt zich soepel op
Recent liet de RSZ weten dat de gunstige leningen die werkgevers toekennen aan hun werknemers onder bepaalde voorwaarden geen voordeel uitmaken waarop sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd zijn.
Deze cumulatieve voorwaarden zijn de volgende:
- De terugbetaling van het bedrag begint kort na de toekenning
- De aflossingstermijn is kort (maximaal 1 jaar)
- Het voorgeschoten bedrag is redelijk en niet hoger dan het netto maandsalaris
Onder die voorwaarden zal de lening beschouwd worden als een loonvoorschot en dus niet als een onderworpen voordeel van alle aard.
Tot slot verduidelijkt de RSZ nog dat als de werkgever een bank of financieringsmaatschappij is, er sprake kan zijn van een zogenaamd “prijsvoordeel”. Dit is een korting op eigen producten of diensten van de werkgever.
Zo’n prijsvoordeel wordt in principe beschouwd als loon. De RSZ aanvaardt echter dat er geen sociale bijdragen verschuldigd zijn, mits:
- De korting niet groter is dan 30% van de normale prijs
- De prijs die de werknemer betaalt, na aftrek van de korting, niet lager is dan de kostprijs
Fiscus houdt vast aan algemeen principe
In tegenstelling tot de RSZ, heeft de fiscus op 18 november 2022 bevestigd dat de gunstige leningen die werkgevers toekennen aan hun werknemer(s) zoals altijd aanleiding geven tot een belastbaar voordeel van alle aard. Dit voordeel moet forfaitair gewaardeerd worden zoals bovenstaand toegelicht.
Er zijn dus geen fiscale bepalingen die voorzien in een vrijstelling van dit voordeel naar aanleiding van de (energie)crisis.
Bron
- Antwoord van de RSZ en van de fiscus op schriftelijke vraag
- Artikel 18 §3, 1. KB/WIB 1992