Het uitgangspunt is dat de bezoldigingen van een loontrekkende uitsluitend worden belast in de staat op wiens grondgebied de werkzaamheid, bron van zijn inkomsten, wordt uitgeoefend, dus met andere woorden in de bronstaat[1].
Op dit principe bestaan een aantal uitzonderingen, m.n. de 183-dagenregel, de bijzondere regels betreffende de bezoldiging van de loontrekkers tewerkgesteld in het internationaal verkeer en de grensarbeidersregeling[2]. Op dit laatste punt zal verder in detail worden teruggekomen.
[1] Art. 11 §§ 1 DBV
[2] Art. 11 §§ 2 DBV