Het gaat hier om het brutobedrag van het maandloon dat van toepassing is op het ogenblik van de toekenning van de premie, of met andere woorden het maandloon van de werknemer vóór aftrek van de socialezekerheidsbijdragen.
“Normale” maandloon
Navraag bij de officiële instanties leert ons dat zowel de fiscus als de RSZ voor het bepalen van het brutobedrag van het maandloon kijken naar het normale maandloon van de werknemer, wat de werkgever de nodige vrijheid geeft bij de invulling van het begrip. Het bedrag van de anciënniteitspremie mag, maar moet dus niet noodzakelijk gelijk zijn aan het huidige maandloon van de werknemer, indien dit huidige maandloon niet overeenstemt met het normale maandloon.
Onderstaande richtlijnen van de RSZ verduidelijken het begrip "bedrag van het maandloon"
1. Een werknemer werkt voltijds en geniet halftijds of voltijds tijdskrediet op het ogenblik van de betaling van de anciënniteitspremie. Het bedrag van deze premie mag gelijk zijn aan het normale voltijds brutoloon, en dit zelfs wanneer de werkgever de werknemer bovenop de uitkering van de RVA een aanvulling toekent .
2. De werkgever kan zich baseren op het huidig voltijds loon voor de berekening, en dit zelfs indien de werknemer heel recent van een deeltijdse job naar een voltijdse job is overgestapt. Het begrip "heel recent" wordt niet gedefinieerd. Dit begrip wordt beoogd naargelang de concrete gegevens en rekening houdend met verscheidene factoren. De vraag kan in geval van twijfel steeds voorgelegd worden aan de RSZ.
3. Het normale brutoloon stemt overeen met normale prestaties zonder rekening te houden met de maatregelen die tijdelijk de prestaties en het loon verminderen.
4. Een normaal brutoloon bepaald pro rata het aantal voltijdse en deeltijdse tewerkstellingsjaren is aanvaardbaar.
5. Er wordt geen rekening gehouden met de eindejaarspremie bij de berekening van dit referteloon [1].
Gemiddeld maandloon
De werkgever mag er ook voor kiezen om het voordeel te bepalen in functie van het gemiddeld brutobedrag van een maandloon in zijn onderneming (het "gemiddeld maandloon") en niet in functie van de maandwedde van de werknemer.
De werkgever die hiervoor kiest, moet per kalenderjaar het gemiddeld brutobedrag van een maandloon in de onderneming vaststellen op basis van de verhouding tussen de uitbetaalde lonen en het aantal voltijdse equivalenten tijdens het voorgaande kalenderjaar.
De werkgever die zich hierop beroept, moet, op vraag van de RSZ en de fiscus, alle elementen en berekeningen aanbrengen die toelaten te beoordelen of de toegekende voordelen de maximumbedragen respecteren.
De werkgever mag dus kiezen tussen twee berekeningswijzen, maar hij mag ze niet combineren voor één en hetzelfde kalenderjaar.
[1] Punt 21 van de circulaire nr. Ci.RH 241/608.543 van 23 mei 2011.