De rechters oordeelden immers altijd dat de niet-naleving van de procedure voorzien door CAO nr. 68 tot de nietigheid van de bewijzen leidde met als gevolg dat de dringende reden niet aangetoond kon worden en het ontslag dus onregelmatig was.
Er werden echter meerdere belangrijke arresten op dat vlak gewezen.
Hof van Cassatie, arrest van 2 maart 2005
Nadat een werkgever meermaals een kastekort in zijn winkel vastgesteld had, installeerde hij een bewakingscamera die op de kassa gericht was. Uit de camerabeelden kon hij effectief afleiden dat er geld uit de kassa gestolen werd en kon hij de aldus betrapte werkneemster ontslaan.
De ontslagen werkneemster bracht de zaak voor de rechtbank, omdat een werkgever die een bewakingscamera in zijn onderneming wil plaatsen de bepalingen van de CAO nr. 68 dient na te leven [1]. Concreet betekent dit dat hij de werknemers moet inlichten over de aanwezigheid van de camera’s om de onderneming te bewaken.
De werkgever in kwestie had deze informatieplicht niet nageleefd. De werkneemster wierp voor de rechtbank op dat de werkgever die beelden niet mocht gebruiken, omdat dit strijdig was met de naleving van de wetgeving op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Het Hof van Cassatie [2] was in deze zaak van mening dat het feit dat het bewijs onregelmatig verkregen was, niet automatisch tot gevolg heeft dat dit materiaal niet gebruikt mag worden. Dat is enkel het geval:
- Wanneer de wet bepaalt dat het onregelmatig verkregen bewijs nietig is of verwijderd moet worden
- Wanneer de onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs aangetast heeft
- Wanneer het gebruik van het bewijs strijdig is met het recht op een eerlijk proces.
Buiten deze drie gevallen is het aan de rechter om, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, te oordelen of de aanwending van het bewijs in het proces een inbreuk vormt op de wetgeving op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
In deze zaak oordeelde de rechter dat de camerabeelden gebruikt mochten worden omdat de camera enkel op de kassa van de winkel gericht was, dus op een voor het publiek toegankelijke plaats en enkel de kassa bewaakte en niet de werknemers zelf.
De rechter leidt daaruit af dat er geen inbreuk gepleegd was op de bepalingen van de CAO nr. 68. De verplichting om de werknemer te informeren als men camerabewaking invoert, is enkel van toepassing indien blijkt dat dit toezicht gevolgen kan hebben voor het privéleven van de werknemer, wat hier niet het geval was.
Bovendien werd het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet gecreëerd om inbreuken te verhullen. In casu koesterde de werkgever ernstige vermoedens van diefstal en gebruikte hij de camera om bewijzen daarvoor in te zamelen vooraleer hij ingreep.
Op basis van dit arrest van het Hof van Cassatie kunnen we besluiten dat de onregelmatig verkregen beelden in sommige gevallen toch als bewijsmiddel voor een rechter gebruikt kunnen worden.
Dat arrest mag echter niet als een vrijbrief beschouwd worden om overal camera’s in de onderneming op te hangen zonder rekening te houden met de toepasselijke wetgeving. Als de plaatsing van camera’s een inbreuk vormt op de eerbied voor het privéleven van de werknemers, zal de rechter altijd oordelen dat de onwettig gefilmde beelden uit het proces verwijderd moeten worden.
Ondanks dit arrest van het Hof van Cassatie nemen de rechters de beelden die verkregen zijn door een schending van de procedure voorzien in de CAO nr. 68 niet altijd in aanmerking en aanvaarden ze dus niet altijd de dringende reden [3]. Uiteraard is het gevolg daarvan dat de werkgever een verbrekingsvergoeding moet betalen, omdat hij de zware fout in hoofde van de werknemer niet kan bewijzen.
Voorzichtigheid blijft dus geboden. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde in een recenter arrest echter in dezelfde zin als het Hof van Cassatie.
EHRM, arrest van 17 oktober 2019, zaak Lopez Ribalda e.a./Spanje
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat videobewaking van werkneemsters zonder hun medeweten niet automatisch leidt tot een schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, aangezien de nationale autoriteiten een afweging kunnen maken tussen het recht op eerbiediging van het privéleven en het belang van de werkgever om de bescherming van zijn eigendom en de goede werking van het bedrijf te verzekeren.
Dit toezicht moet echter legitiem en evenredig zijn.
De feiten vonden plaats in Spanje. Een werkgever, een supermarktmanager, installeerde zichtbare en verborgen videobewakingscamera’s nadat hij over een periode van meer dan vijf maanden verliezen en verschillen tussen de voorraden van de winkel en de verkopen had vastgesteld.
De winkelmanager stelde diefstallen vast na het bekijken van de opnames. De beelden toonden aan dat bepaalde werkneemsters hadden deelgenomen aan diefstal van goederen in de winkel. Ze werden om disciplinaire redenen ontslagen en in de ontslagbrief werd specifiek verwezen naar de beelden van de videobewakingscamera’s.
Een aantal van de ontslagen werkneemsters stelde bij de arbeidsrechtbank een vordering wegens onrechtmatig ontslag in, waarbij zij aanvoerden dat het gebruik van verborgen videobewaking hun recht op privacy schond en dat de opnamen niet in het dossier mochten worden bewaard.
De Spaanse arbeidsrechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van het recht op privacy, dat de opnamen geldig bewijsmateriaal zijn en dat de ontslagen rechtmatig zijn, in het licht van de door het Spaanse Grondwettelijk Hof vastgestelde beginselen betreffende de noodzaak van evenredigheid bij het gebruik van videobewaking op de werkplek.
De werkneemsters waren niet tevreden met de uitspraak en gingen in beroep. Daarbij werd het eerste vonnis bevestigd, omdat het toezicht voldeed aan de door het Grondwettelijk Hof vastgestelde criteria. De inmenging in het privéleven van de werkneemsters was gerechtvaardigd door het vermoeden van onregelmatigheden, was evenredig met het nagestreefde doel en was noodzakelijk.
De werkneemsters hebben vervolgens beroep ingesteld bij het EHRM wegens schending van hun recht op privacy dat wordt gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De werkneemsters waren van mening dat de nationale rechterlijke instanties, door het gebruik van verborgen videobewaking en de vertoning van de beelden voor de rechterlijke instanties ter rechtvaardiging van de ontslagen toe te staan, hun verplichting om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de door artikel 6, lid 1, van het Verdrag gewaarborgde rechten niet waren nagekomen.
Het EHRM heeft een schending van het recht op privacy (artikel 8) vastgesteld, maar geen schending van artikel 6, §1 van het Verdrag. De Spaanse regering verzocht om verwijzing van de zaak naar de Grote kamer.
Het Hof stelt enerzijds vast dat de mate van inmenging in het privéleven van de werkneemsters niet groot was en anderzijds dat de redenen voor de videobewaking legitiem waren.
Het Hof verduidelijkte dat het geringste vermoeden van onregelmatigheid niet automatisch de instelling van geheim videotoezicht door de werkgever kan rechtvaardigen, maar dat redelijke vermoedens van ernstige onregelmatigheden, zoals diefstal, een ernstige rechtvaardiging kunnen vormen.
Arbeidshof van Bergen, arrest van 26 mei 2020
Het Arbeidshof van Bergen heeft in een arrest van 26 mei 2020 beslist dat een werkgever zich kan beroepen op de beelden van een bewakingscamera die hij niet zelf heeft geïnstalleerd en waarvan hij niet de eigenaar is, om te bewijzen dat zijn werknemer diefstal heeft gepleegd.
De zaak betrof het ontslag om dringende redenen van een werknemer die diefstal had gepleegd. De feiten werden gefilmd door een bewakingscamera die de werkgever niet had geïnstalleerd en die niet zijn eigendom was.
De betrokken werknemer moest taken verrichten in verband met de verschillende evenementen van Charleroi Expo. Op een video was te zien dat hij een stand was binnengedrongen. Op basis daarvan kon worden vermoed dat hij artikelen had gestolen.
De vraag voor het Hof - en eerder voor de Arbeidsrechtbank van Henegouwen - was of deze beelden konden worden gebruikt om de ernstige tekortkoming aan te tonen, wetende dat ze op illegale wijze waren verzameld, zonder inbreuk te maken op de privacy van de werknemer. De vordering van de werknemer werd in eerste aanleg afgewezen.
In deze zaak moest, aangezien het een camera van een derde betrof, worden nagegaan of de regels inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Grondwet en van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens waren nageleefd. Het Arbeidshof van Bergen verwees ook naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en van het Hof van Cassatie om eraan te herinneren dat in bepaalde omstandigheden onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal kan worden gebruikt. De rechter moet kijken naar de context waarin de schending werd begaan, het doel ervan en de gevolgen voor het recht op een eerlijk proces.
In casu was het Hof van oordeel dat de videobeelden niet moesten worden verworpen:
- De werknemer heeft niet uiteengezet waarom het bewijsmateriaal illegaal is verkregen
- Het was het enige bewijs waarover de werkgever beschikte
- Hoewel de werknemer vóór zijn ontslag niet werd gehoord, wat niet verplicht was maar in de gegeven omstandigheden passend zou zijn geweest, heeft hij niet betwist dat hij de gelegenheid heeft gehad om de hem betreffende beelden te bekijken.
[1] Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 68 van 16 juni 1998 gesloten in de Nationale Arbeidsraad.
[2] Arrest van het Hof van Cassatie van 2 maart 2005.
[3] Arbeidshof Brussel, arresten van 15 juni 2006 en 7 februari 2013 en Arbeidshof Luik, arrest van 6 maart 2007. In zijn arrest van 7 februari 2013 heeft het Arbeidshof van Brussel geoordeeld dat de redenering van het Hof van Cassatie niet gebruikt kon worden in het arbeidsrecht.