Bepalingen in het voordeel van de werkgever
De wet van 3 juli 1978 steunt op het principe van het gezag van de werkgever, op basis waarvan hij aan de werknemers kan meedelen hoe ze het overeengekomen werk moeten uitvoeren, hoe ze zich moeten gedragen ten aanzien van alle personen met wie ze in het kader van de uitoefening van hun arbeidsovereenkomst in aanraking komen en hoe hun voorkomen ten opzichte van deze personen moet zijn.
Het Hof van Justitie verwijst in haar rechtspraak bovendien naar de vrijheid van ondernemerschap in het EU Handvest[1]..
Bepalingen in het voordeel van de werknemer
Op internationaal vlak bekrachtigt artikel 8, 1°van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens het recht op respect voor het privéleven terwijl artikel 9 van dat Verdrag verduidelijkt: ‘Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid (…) hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen (…) ’.
Op nationaal vlak zou de werknemer de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie kunnen inroepen.
Deze wet roept een principieel verbod in het leven van directe of indirecte discriminatie op grond van onder meer seksuele geaardheid, religieuze, filosofische, politieke of syndicale overtuiging die zich meer bepaald op de werkvloer zou kunnen voordoen.
Hierbij staat de wet voor bovenvermelde gronden in bepaalde mate:
- Een direct onderscheid toe wanneer dat wordt gerechtvaardigd door wezenlijke en bepalende beroepsvereisten, vanwege de aard en uitoefeningsvoorwaarden van het beroep
- Een direct onderscheid op grond van geloof of levensbeschouwing toe voor organisaties waarvan de grondslag op geloof of levensbeschouwing is gebaseerd voor wat betreft de beroepsactiviteiten van deze organisatie indien het geloof of de levensbeschouwing vanwege de aard van de activiteiten of de context waarin deze worden uitgeoefend een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie
- Een indirect onderscheid toe wanneer dit objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel evenredig (ofwel passend en noodzakelijk) zijn
[1] Artikel 16 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.