De behoefte aan flexibiliteit, die om uiteenlopende redenen groeit, vertaalt zich onder andere in de vraag naar meer keuzemogelijkheden over waar en wanneer er gewerkt wordt, maar ook op vlak van jobinhoud en verloning.
Ook vragen omtrent het werkstatuut
De klassieke opdeling werknemer/zelfstandige beantwoordt niet altijd meer aan de nieuwe werkelijkheid waarin een groeiend aantal werkenden zich bevinden. Het standaardcontract van onbepaalde duur wordt aangevuld of zelfs vervangen door respectievelijk een zelfstandig bijberoep of een activiteit als freelancer. De opkomst van organisaties als Uber, Deliveroo enz. stelt ons arbeidsrecht voor voldongen feiten. Dit maakt dat we worstelen met juridische vraagstukken die moeten opgelost worden met behulp van een instrumentarium dat dateert uit een vorige eeuw. In de meeste Europese landen loopt momenteel de discussie of we al dan niet naast het statuut van zelfstandige en werknemer voor een “derde statuut” moeten kiezen om freelance-werk duidelijker te kaderen en af te bakenen.
Wat zijn de opties?
We zien drie mogelijkheden:
- Het aanpassen van de bestaande werkstatuten van zelfstandige en werknemer.
- Het creëren van een derde statuut voor de freelancers.
- Het aanvaarden van de nieuwe werkelijkheid, waarin het werken met de klassieke statuten opgegeven wordt en we het arbeidsrecht dus volledig hertekenen.
Welke van deze opties helpt ons om de collectieve uitdaging om “meer mensen aan de slag te krijgen en deze ook nog eens langer te laten werken” het meest te realiseren? Nederland heeft ondertussen reeds kennis gemaakt met het feit dat freelance werk in een aantal gevallen leidt tot een uitholling van de sociale bescherming. Zij zijn genoodzaakt om dit bij te sturen om te vermijden dat bepaalde groepen in de samenleving in de armoede belanden. In België is het gelukkig (nog) niet zo ver gekomen. Alhoewel we ook hier via het Deliveroo-debat geconfronteerd worden met deze nieuwe werkelijkheid.
Wat te kiezen?
Ongeacht de keuze, we moeten als maatschappij tegemoetkomen aan de steeds groeiende behoefte aan flexibiliteit en aan maatwerk bij zowel bij werkenden als bij werkgevers. Flexibiliteit waar organisaties beter van worden op de kap van hun medewerkers is uit den boze. Even goed dienen we erover te waken dat flexibiliteit van de medewerkers niet te nadele uitvalt van organisaties. Dit is geen gemakkelijke evenwichtsoefening.
De keuze voor een bepaald werkstatuut mag in geen geval leiden tot het ontsnappen aan minimale bijdragen tot sociale bescherming. Laten we immers niet vergeten dat de polarisering van de arbeidsmarkt ervoor zorgt dat je aan de bovenkant van de arbeidsmarkt hooggeschoolde experts hebt, die het werk maar voor het uit kiezen hebben en hun tarieven, werkstatuut, werkplaats en werktijd naar believen zelf kunnen bepalen. Maar dat er ook een groeiende onderkant van de arbeidsmarkt bestaat: de groep lager – of zelfs midden- geschoolden die afhankelijk zijn van het aanbod en verplicht worden om werk te accepteren waarin de keuze over werktijd, werkplaats, verloning, en statuut opgelegd wordt door de opdrachtgevers. Deze groep heeft recht op maatschappelijke bescherming en dit mag niet eenzijdig aan de vraag en aanbod van de markt van worden overgelaten.
Welke oplossing?
Het debat omtrent de werkstatuten wordt op dit ogenblik in de meeste Europese landen gevoerd. U zou dan ook de vraag kunnen stellen of we niet tot een Europese oplossing kunnen komen. Op deze vraag, die prof. Van Eeckhout (Ugent) op een recente debatavond in Brussel voor de voeten gegooid werd, kwam het antwoord: “verwacht niet op korte termijn iets vanuit die hoek, Europa is immers niet bevoegd om op vlak van loon bindende beslissingen te nemen. Dus zal elk land naar een eigen antwoord moeten zoeken. En dat belooft tot zeer uiteenlopende oplossingen te leiden. “
In Nederland heeft het kabinet Rutte II alvast een nieuwe regeling uitgedokterd met betrekking tot een betere bescherming van freelancewerk, gebaseerd op een drietal criteria (minimum tarief, duur van de opdracht, en beoordeling van het werk regulier/niet regulier). Een interessante aanzet.
In België gaan vooralsnog stemmen op om met de bestaande statuten meer flexibel om te gaan. Hopelijk betekent dit dat we niet nog meer uitzonderingen gaan definiëren en dus nog meer “koterijen” gaan bijbouwen aan een deels reeds afgeleefde gebouw (cf. Havenarbeiders, huispersoneel, artistieke beroepen…).
De meest logische oplossing zou zijn om te vertrekken van een “wit blad” en vanuit de nieuwe realiteit dat het werk in de toekomst op vlak van statuten niet te vatten is in de compleet verouderde tweedeling werknemer/zelfstandige. Maar is dit politiek én pragmatisch een haalbare kaart op korte termijn? Zo niet, toch maar kiezen vanuit een “Real politik” voor een “derde statuut” zoals Voka voorstelt?