Hiervoor wordt de volgende formule gebruikt: Ps = R x µ x b
µ is de prestatiebreuk van de prestaties tijdens de tewerkstelling: het drukt de verhouding uit tussen het aantal effectieve arbeidsdagen (of -uren) van de werknemer tijdens de tewerkstelling enerzijds en het aantal mogelijke werkdagen (of -uren) voor een voltijder met volledige prestaties tijdens het kwartaal anderzijds. Voor een voltijder met volledige kwartaalprestaties is m bijgevolg gelijk aan 1.
b is de multiplicatiefactor. Deze verschilt naargelang de tewerkstelling van een werknemer bij dezelfde werkgever tijdens een kwartaal:
- De som van alle tewerkstellingen van een werknemer bij dezelfde werkgever tijdens een kwartaal, µ(glob), groter of gelijk is aan 0,80, dan is b = 1/µ. Concreet zal voor een tewerkstelling op kwartaalbasis groter dan 80% het verminderingsbedrag gelijk zijn aan dat van een voltijder met volledige kwartaalprestaties
- De som van alle tewerkstellingen van een werknemer bij dezelfde werkgever tijdens een kwartaal, µ(glob), groter of gelijk is aan 0,55 en kleiner dan 0,80, dan is b = 1,18 + ((µ(glob) – 0,55)*0,28). Concreet wordt het bedrag van de vermindering geleidelijk aan vermeerderd
- De som van alle tewerkstellingen van een werknemer bij dezelfde werkgever tijdens een kwartaal, µ(glob), groter of gelijk is aan 0,275 en kleiner dan 0,55, dan is b = 1,18. Concreet bedraagt het voordeel 18% voor de deeltijdse/onvolledige prestaties tot 55% van een voltijdse tewerkstelling
- De som van alle tewerkstellingen van een werknemer bij dezelfde werkgever tijdens een kwartaal, µ(glob), kleiner is dan 0,275, dan is b = 0. Concreet zal er in dit geval geen structurele lastenverlaging zijn. Dit minimum geldt echter niet voor bepaalde werknemers. In deze hypotheses zal de multiplicator dus opnieuw 1,25 zijn
Het reële verminderingsbedrag Ps mag nooit hoger zijn dan het theoretische verminderingsbedrag R.