Deel uitmaken van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar
Concreet betekent dit dat de persoon op 1 januari van het aanslagjaar werkelijk en duurzaam samenwoont met de belastingplichtige. Het is niet noodzakelijk om gedurende het volledige jaar te hebben samengewoond, maar de belastingplichtige moet regelmatig hebben bijgedragen in de kosten van voeding, kledij, gezondheidszorgen. De naleving van deze voorwaarde wordt gecontroleerd op basis van de feitelijke elementen die specifiek zijn voor elke situatie.
Geen loon ontvangen dat een beroepskost uitmaakt ten laste van de belastingplichtige
De personen die deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige en die bezoldigingen verkrijgen die voor die laatste beroepskosten zijn (in het kader van een éénmanszaak), kunnen niet als persoon ten laste van die belastingplichtige worden beschouwd [1]. Anders gezegd, personen die een loon ontvangen dat als beroepskost in mindering kan gebracht worden door de belastingplichtige, kunnen nooit ten laste zijn van deze laatste persoon.
Men kan echter wel fiscaal ten laste zijn van een bedrijfsleider van een vennootschap die hen tewerkstelt. De bezoldiging betreft dan immers een beroepskost voor de vennootschap en niet voor de belastingplichtige zelf.
Als student-zelfstandige geen loon als bedrijfsleider ontvangen dat een beroepskost uitmaakt in hoofde van een vennootschap
De student-zelfstandige kan, als hij deel uitmaakt van het gezin van de bedrijfsleider (de belastingplichtige), niet meer worden beschouwd als kind ten laste van deze laatste voor zover hij een loon als bedrijfsleider ontvangt. Dit loon moet een beroepskost uitmaken van de vennootschap die wordt gecontroleerd [2] door de belastingplichtige. Deze laatste is rechtstreeks of onrechtstreeks een bedrijfsleider [3] van de vennootschap.
Deze bepaling is niet van toepassing:
- Als de bezoldiging van de student-zelfstandige geen 2000 euro bruto (bedrag wordt niet geïndexeerd) bedraagt en
- Als ze niet meer uitmaakt dan de helft van zijn belastbare inkomsten. Onderhoudsuitkeringen worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van deze regel
Geen netto-bestaansmiddelen hebben die hoger zijn dan een bepaalde grens
Maximumbedrag van netto-bestaansmiddelen
Om als ten laste te worden beschouwd, mogen de personen tijdens het belastbaar tijdperk geen netto-belastbaar bedrag aan bestaansmiddelen hebben van meer dan 1.800 euro (te indexeren [4]).
Dit bedrag wordt op 1 januari van elk jaar aangepast aan de evolutie van de index der consumptieprijzen.
Het bedrag van 1.800 euro (te indexeren [4]) wordt tijdens de inkomstenjaren 2023 en 2024 op 3.300 euro (te indexeren [5]) gebracht voor kinderen ten laste.
Inkomsten die binnen het begrip bestaansmiddelen vallen
De netto-bestaansmiddelen zijn alle regelmatige of occasionele inkomsten die al dan niet belastbaar zijn, met inbegrip van lonen, inkomsten van onroerende goederen, achterstallen, vakantiegeld, gewaarborgd inkomen [6]…
Roerende of onroerende goederen van minderjarige kinderen waarvan de ouders het wettelijk genot hebben, zijn niet begrepen in de berekeningsgrondslag van de netto-bestaansmiddelen van het kind.
Ook de inkomsten van het kind waarvan de ouders (als wettelijke beheerders) het wettelijk genot hebben [7], neemt de fiscus niet op in de berekeningsgrondslag van de eigen bestaansmiddelen van het kind.
Het wettelijk genot neemt een einde bij de meerderjarigheid of de ontvoogding van de jongere en het strekt zich niet uit tot de goederen die de kinderen door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerven, noch tot die welke hun geschonken of vermaakt worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de vader of moeder daarvan het genot niet zullen hebben [8].
Inkomsten uitgesloten van het begrip bestaansmiddelen [9]
De volgende inkomsten vallen niet onder het begrip netto-bestaansmiddelen:
- De wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies
- De studiebeurzen en de premies voor het voorhuwelijkssparen
- De tegemoetkomingen ten laste van de Schatkist toegekend aan gehandicapten
- De pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen ten belope van € 14.500 (te indexeren [10]) verkregen door ascendenten en zijverwanten tot de 2de graad die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en 'zorgbehoevend' zijn. Deze personen moet als een andere persoon ten laste worden beschouwd
- De bezoldigingen verkregen door gehandicapten ingevolge hun tewerkstelling in een erkende beschutte werkplaats
- De uitkeringen of aanvullende uitkeringen tot onderhoud die ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben
- De uitkeringen tot onderhoud, de overlevingspensioenen toegekend aan wezen in de publieke sector en de wezenrenten [11] toegekend aan de kinderen ten belope van € 1.800 per jaar (te indexeren [12])
- NEW (vanaf aanslagjaar 2022) : overlevingspensioenen aan wezen in de publieke sector en wezenrenten waarvan de uitbetaling of toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop ze in werkelijkheid betrekking hebben[13]
- De bezoldigingen verkregen door studenten krachtens een arbeidsovereenkomst voor de tewerkstelling van studenten, alsook de baten, winsten en bezoldigingen van bedrijfsleiders tot stand gebracht of vergaard door de studenten-zelfstandigen [14] ten belope van 1.500 euro per jaar (te indexeren bedrag [15])
Bepaling van het nettobedrag van de bestaansmiddelen
Het bedrag van de in acht te nemen bestaansmiddelen is een nettobedrag.
Om dat nettobedrag te bepalen, neemt men het bruto-bedrag, verminderd met:
- Hetzij de werkelijke beroepskosten (gestaafd door bewijsstukken)
- Hetzij de forfaitaire kosten gelijk aan 20% van de bruto-bestaansmiddelen
In geval van baten of van inkomsten als loontrekkende bedragen de aftrekbare minimumkosten € 250 [16].
Voorbeeld
Een 20-jarige student ontving in 2024 de volgende inkomsten:
Gewone bezoldiging ontvangen in het kader van een arbeidsovereenkomst | € 1.400 |
Bezoldiging verkregen ingevolge een overeenkomst voor studenten | € 3.800 |
Huurinkomen (hij is eigenaar van een niet bebouwd terrein – kadastraal inkomen € 200) | € 3.200 |
Er zijn geen werkelijke kosten.
Berekening van de netto-bestaansmiddelen
Huur
Brutobedrag |
€ 3.200 |
|
|
Aftrekbare kosten (-20% van het bruto) |
|
- € 640 |
|
Nettobedrag bestaansmiddelen |
|
|
€ 2.560 |
Bezoldigingen en baten
A. Brutobedrag studentencontract |
€ 3.800 |
|
|
Vrijgesteld bedrag (art 143, 7°) |
|
- € 3.310 |
|
In aanmerking te nemen verschil voor de berekening van de bruto-bestaansmiddelen |
|
|
€ 490 |
B. Brutobedrag arbeidscontract |
|
|
€ 1.400 |
Totaal bruto bestaansmiddelen (bezoldiging en baten)(10+1.400) = |
|
|
€ 1.890 |
Forfaitaire aftrekbare kosten (20% van € 2.010) = € 402 met een minimum van € 530 |
|
- € 550 |
|
Nettobedrag van de bestaansmiddelen afkomstig van de beroepsactiviteit |
|
|
€ 1.340 |
Totaal van de netto-bestaansmiddelen van de student: (€ 2.560 + € 1.340) = € 3.900.
Het nettobedrag van de bestaansmiddelen is lager dan het grensbedrag van 7.290 euro (inkomsten 2024). Bijgevolg kan de student als kind ten laste worden beschouwd.
[1] Art. 145, 1° van het WIB 1992.
[2] In de zin van artikel 1:14 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.
[3] In de zin van artikel 32 lid 1 van het WIB 1992.
[4] € 3.980 voor het inkomstenjaar 2024, aanslagjaar 2025.
[5] € 7.290 euro voor inkomstenjaar 2024, aanslagjaar 2025.
[6] Com. IB. nr. 136/26.
[7] Com. IB. nr. 136/25.
[8] Art 387 B.W.
[9] Art 143 van het WIB.
[10] € 32.040 voor het inkomstenjaar 2024, aanslagjaar 2025.
[11] Wet van 6 maart 2018 tot wijziging van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 wat de bestaansmiddelen van wezen betreft ; Belgisch Staatsblad van 15 maart 2018. Art. 143, 6° WIB 1992.
[12] € 3.980 voor het inkomstenjaar 2024, aanslagjaar 2025.
[13] Wet van 31 juli 2023 houdende diverse fiscale bepalingen (1), Belgisch Staatsblad van 23 augustus 2023
[14] Art 143, 7° van het WIB 1992.
[15] 3.310 euro voor het inkomstenjaar 2024, aanslagjaar 2025.
[16] € 550 voor het inkomstenjaar 2024, aanslagjaar 2025.