Verplichte vermeldingen van het beding
Het geschrift moet de volgende vermeldingen bevatten:
- Een omschrijving van de overeengekomen vorming, de duur ervan en de plaats waar de vorming plaatsvindt
- De kost van de vorming of de elementen die toelaten deze kost in te schatten
- De begindatum en de geldigheidsduur van het scholingsbeding. De begindatum van het scholingsbeding mag ten vroegste na afloop van de vorming liggen. De geldigheidsduur mag nooit meer dan drie jaar bedragen en moet bepaald worden rekening houdend met de duur en de kost van de opleiding.
- Het terug te betalen bedrag
De vergoeding die aan de werknemer betaald moet worden in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst (loon, terugbetaling vervoerskosten,…) mag niet als vormingskost in aanmerking genomen worden.
Indien de werknemer voor de gevolgde opleiding een getuigschrift krijgt, valt de begindatum van het scholingsbeding samen met de datum van aflevering van dit getuigschrift.
Indien de werknemer de onderneming nog tijdens de opleiding verlaat, zal het scholingsbeding dan ook geen uitwerking hebben en kan de werkgever de reeds betaalde opleidingskost niet bij de werknemer recupereren.
Waarom moet de begindatum van het scholingsbeding na afloop van de vorming liggen?
De wettekst stelt dat wanneer de opleiding aanleiding geeft tot de afgifte van een attest, de begindatum van het scholingsbeding samenvalt met de datum van afgifte van dit attest (art. 22bis § 3, 3° van de wet van 3 juli 1978). Hieruit volgt dat het scholingsbeding niet toegepast kan worden als de werknemer de onderneming verlaat tijdens de opleiding, aangezien hij dan zijn attest nog niet ontvangen heeft.
Wanneer het om een opleiding gaat waarvoor geen attest afgeleverd wordt, is de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg van oordeel dat de begindatum van het scholingsbeding eveneens na afloop van de opleiding moet liggen, zodat ook in dit geval de werkgever het scholingsbeding niet kan toepassen als de werknemer de onderneming nog tijdens de opleiding verlaat.
Dit standpunt van de FOD is gebaseerd op artikel 22bis §3 4° van de wet van 3 juli 1978. Op deze manier wordt vermeden dat een onderscheid gemaakt wordt tussen opleidingen zonder en opleidingen met een attest.
De FOD voegt eraan toe dat uit de parlementaire werken blijkt dat het altijd de bedoeling van de wetgever geweest is dat het scholingsbeding pas na afloop van de opleiding zou starten.
Voor een overzicht van de andere gevallen waarin het scholingsbeding geen uitwerking heeft, verwijzen we jou naar de vraag “Wanneer heeft het scholingsbeding geen uitwerking?”.