Vier belangrijke begrippen
Langdurige pleegzorg: dit is pleegzorg waarvan bij aanvang duidelijk is dat het kind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij dezelfde pleegouder of dezelfde pleegouders zal verblijven.
Het kind moet niet meer ingeschreven zijn als deel uitmakend van dat gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het gezin, de pleegouder of pleegouders zijn/hun verblijfplaats heeft/hebben.
Kortdurende pleegzorg: dit zijn alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg.
Pleegkind: het kind waarvoor de werknemer of zijn echtgenote of samenwonende partner in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming
Pleegvader en -moeder: de pleegouder die in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming.
Langdurige pleegzorg
De banden die ontstaan ten gevolge van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg worden, voor bepaalde gebeurtenissen die aanleiding geven tot klein verlet, gelijkesteld met familiebanden tijdens de plaatsing in het kader van de langdurige pleegzorg, maar ook na afloop van deze plaatsing.
Voor de gelijkstelling na afloop van de plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg dient een onderscheid gemaakt te worden naargelang de gebeurtenis die aanleiding geeft tot het recht op klein verlet.
Je vindt hierover meer informatie onder de vraag "Welke regels gelden bij langdurige pleegzorg?".
Klein verlet bij overlijden
Overlijden van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner
Duur van de afwezigheid: tien dagen waarbij drie dagen door de werknemer te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en zeven dagen door de werknemer te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze dagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van de werknemer mits een akkoord van de werkgever.
Het geadopteerde kind of het natuurlijk erkende kind worden met het wettige of gewettigde kind gelijkgesteld.
Let op: als de werknemer onmiddellijk na het klein verlet arbeidsongeschikt wordt, kan de werkgever bepaalde dagen van het klein verlet aftrekken van het aantal dagen gewaarborgd loon.
Dat is het geval als de vierde dag van het klein verlet onmiddellijk volgt op de derde dag klein verlet. Na de laatste dag klein verlet moet de werknemer dan onmiddellijk arbeidsongeschikt zijn.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken: een bediende verliest zijn partner op zondag 1 augustus. De partner wordt begraven op vrijdag 6 augustus. De werknemer neemt 10 dagen rouwverlof van maandag 2 augustus tot en met vrijdag 13 augustus. Daarna is hij ziek van 14 augustus tot zondag 12 september.
De werknemer heeft dan recht op 10 dagen klein verlet, waarvan er 7 aangerekend worden op de periode van gewaarborgd loon. Dat betekent dat hij al vanaf de 24ste ziektedag uitkeringen van de mutualiteit ontvangt. De werkgever moet dus slechts gewaarborgd loon betalen tot 5 september en niet tot 12 september.
In sectoren waar er vóór 25 juli 2021 al meer dan drie dagen rouwverlof werden toegekend, kan de werkgever enkel de dagen bijkomend klein verlet in mindering brengen van het gewaarborgd loon.
Als een sector bijvoorbeeld al vier dagen rouwverlof voorzag, kan de werkgever slechts zes bijkomende dagen van het gewaarborgd loon aftrekken.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken: in een bepaald paritair comité worden er vier dagen rouwverlof toegekend bij het overlijden van de partner. Een bediende uit dat paritair comité verliest zijn partner op zondag 1 augustus. De partner wordt begraven op vrijdag 6 augustus. De werknemer neemt 10 dagen rouwverlof van maandag 2 augustus tot en met vrijdag 13 augustus. Daarna is hij ziek van 14 augustus tot zondag 12 september.
De werknemer heeft dan recht op 10 dagen klein verlet, waarvan er 6 aangerekend worden op de periode van gewaarborgd loon. Dat betekent dat hij al vanaf de 25ste ziektedag uitkeringen van de mutualiteit ontvangt. De werkgever moet dus gewaarborgd loon betalen tot 6 september en niet tot 12 september.
Overlijden van de vader, moeder, schoonvader, stiefvader, schoonmoeder, stiefmoeder van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner
Duur van de afwezigheid: drie dagen door de werknemer te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van de werknemer mits een akkoord van de werkgever.
Overlijden van de pleegvader of pleegmoeder van de werknemer in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden
Duur van de afwezigheid: drie dagen door de werknemer te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van de werknemer mits een akkoord van de werkgever.
Overlijden van een broer, zuster, schoonbroer, schoonzuster, van de grootvader, de grootmoeder, van een kleinkind, overgrootvader, overgrootmoeder, achterkleinkind, schoonzoon, schoondochter van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, die bij de werknemer inwoont
Duur van de afwezigheid: twee dagen door de werknemer te kiezen in de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt met de dag van de begrafenis. Er kan van deze periode worden afgeweken op vraag van de werknemer mits een akkoord van de werkgever.
Overlijden van een broer, zuster, schoonbroer, schoonzuster, van de grootvader, de grootmoeder, van een kleinkind, overgrootvader, overgrootmoeder, achterkleinkind, schoonzoon, schoondochter van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, die niet bij de werknemer inwoont
Duur van de afwezigheid: 1 dag door de werknemer op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van de werknemer mits een akkoord van de werkgever.
Overlijden van een pleegkind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden
Duur van de afwezigheid: 1 dag door de werknemer op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van de werknemer mits een akkoord van de werkgever.