Principe
Op de bedrijfswagens die gebruikt worden voor het collectief vervoer van werknemers is de solidariteitsbijdrage verschuldigd, tenzij de woon-werkverplaatsingen met het collectief vervoer niet als privéverplaatsingen beschouwd worden, omdat er een utilitair voertuig gebruikt wordt of omdat er geen vaste plaats van tewerkstelling is (zie hiervoor de vraag “Waarom een onderscheid maken tussen het persoonlijk en beroepsmatig gebruik van de bedrijfswagen?”).
Uitzondering
Dit principe is niet van toepassing, indien het gaat om:
- Een systeem van vervoer van werknemers overeengekomen door de sociale partners [1]
- Waarin gebruik gemaakt wordt van een voertuig dat tot de categorie N1 behoort
- Waarin naast de chauffeur nog minstens twee andere werknemers van de onderneming aanwezig zijn [2]
- Tijdens ten minste 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur
- En voor zover de werkgever bovendien bewijst dat er geen ander privégebruik gemaakt wordt van dit voertuig
Of indien het gaat om:
- Een systeem van vervoer van werknemers overeengekomen door de sociale partners [3]
- Waarin gebruik gemaakt wordt van een voertuig dat tot de categorie M1 behoort
- Voor zover dat voertuig volgens de geldende procedures geïdentificeerd is als bestemd voor het collectief vervoer van werknemers van de onderneming
- Waarin naast de chauffeur gewoonlijk minstens drie werknemers van de onderneming aanwezig zijn
- Gedurende ten minste 80% van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur
- En voor zover de werkgever bovendien bewijst dat er geen ander privégebruik gemaakt wordt van dit voertuig
[1] De RSZ is van mening dat het collectief vervoer dat overeengekomen wordt door de sociale partners ook op bedrijfsniveau georganiseerd mag worden.
[2] Wanneer het gebruikte voertuig minder dan 3 plaatsen bevat of wanneer de ruimte voorbehouden voor het vervoer van personen uit één enkele zitbank bestaat, volstaat het dat naast de chauffeur nog minstens één andere werknemer meerijdt.
[3] De RSZ is van mening dat het collectief vervoer dat overeengekomen wordt door de sociale partners ook op bedrijfsniveau georganiseerd mag worden.