Arbeidsovereenkomstenwet
Artikel 15 van de arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat de rechtsvorderingen die uit de arbeidsovereenkomst ontstaan, één jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst verjaren, ofwel vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn één jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst mag overschrijden.
De rechtsvorderingen die uit de arbeidsovereenkomst ontstaan zijn bijvoorbeeld de vordering om arbeid te verschaffen, om het loon te betalen, om voor het werk gemaakte kosten te vergoeden, om de verplichte sociale documenten af te leveren, om een verbrekingsvergoeding te betalen bij ontslag[1],…
Vakantiewetgeving
De vordering van een werknemer met het oog op de uitbetaling van zijn vakantiegeld verjaart na drie jaar, vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft[2].
Specifiek voor arbeiders
De vordering met het oog op de terugvordering van het vakantiegeld of van het gedeelte van het bedrag ervan dat door het vakantiefonds ten onrechte aan een arbeider toegekend werd, verjaart in principe na drie jaar vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft. Deze termijn wordt teruggebracht tot twee jaar in geval van een vergissing toe te schrijven aan het vakantiefonds. Daarentegen wordt de termijn op vijf jaar gebracht in geval van fraude (bedrieglijke handelingen of valse of opzettelijk onvolledige verklaringen)[3].
Beroep en stuiting
Het beroep tegen de beslissingen tot terugvordering moet, op straffe van verval, ingediend worden binnen drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing of de kennisneming ervan in geval van gebrek aan kennisgeving.
Een aangetekende brief volstaat om de verjaring te stuiten. De stuiting kan hernieuwd worden. Een stuiting die jegens de RJV of een bijzonder vakantiefonds verricht wordt, heeft uitwerking ten aanzien van alle vakantiefondsen.
Afstand
Partijen kunnen geen afstand doen van het voordeel van de verjaring door bijvoorbeeld hierover een overeenkomst te sluiten.
[1] Indien de verbrekingsvergoeding in toepassing van artikel 39bis in maandtermijnen wordt betaald, verjaart de rechtsvordering die uit de niet-betaling van de verbrekingsvergoeding bestaat, één jaar na de laatste effectieve maandelijkse betaling door de werkgever.
[2] Artikel 46bis en 46ter van het koninklijk besluit van 28 juni 1971. Arbeiders moeten deze vordering tegen de vakantiekas richten, bedienden tegen de werkgever.
[3] In geval van bedrieglijke onderwerping aan de socialezekerheidsregeling voor werknemers heeft de eventuele teruggave van de vakantiegelden betrekking op een periode van maximum drie jaar vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft.