De wetgever definieert “slecht weer” als “de weersomstandigheden waarvan de werkgever door middel van een mededeling aan de RVA aantoont dat ze, gezien de aard van het werk, de uitvoering van dat werk onmogelijk maken” [1].
Om van tijdelijke werkloosheid wegens slecht weer te kunnen spreken, moeten de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn:
- Het moet gaan om ongunstige weersomstandigheden zoals regen, sneeuw, ijzel, uitzonderlijke warmte of koude,…
- Het slecht weer moet met het uit te voeren werk in verband staan. Bijvoorbeeld hevige regen in de bouwsector, omdat dat de werken op de bouwwerf in het algemeen en metselen in het bijzonder onmogelijk maakt
- Het slecht weer moet het werk onmogelijk maken. Het volstaat dus niet dat het slecht weer het werk bemoeilijkt of het rendement vermindert
- De onmogelijkheid tot werken moet het rechtstreeks gevolg zijn van het slecht weer. Zo kan bijvoorbeeld de aannemer die instaat voor de binnenafwerking, zijn werklieden niet tijdelijk werkloos maken op grond van slecht weer, omdat de onderneming die instond voor de ruwbouw wegens het slechte weer niet tijdig klaar was met haar werk
Bij betwisting door een of meerdere werknemers of door de RVA dient de werkgever aan te tonen dat de slechte weersomstandigheden het werk wel degelijk onmogelijk maken. In geval van betwisting beslist de rechter.
[1] Koninklijk besluit van 18 februari 1994, Belgisch Staatsblad van 26 februari 1994.