Principe
De kunstenaars worden verondersteld loontrekkende werknemers te zijn, tenzij ze bewijzen dat hun economische situatie overeenstemt met deze van een zelfstandige. Daarnaast kunnen bepaalde kunstenaars een afwijking op dit vermoeden bekomen, wanneer ze aan de voorwaarden voor de regeling van de amateurkunstenvergoeding (vroegere regeling inzake kleine vergoedingen) voldoen [1].
Deze voorwaarden zijn niet volledig hetzelfde op sociaal en fiscaal vlak.
Opgelet! Dankzij twee wettelijke initiatieven in 2023 werden de regelgeving inzake de kleine vergoedingen voor kunstenaars grondig worden hervormd vanaf 1 januari 2024. Hierdoor worden de sociale en fiscale voorwaarden nauwer op elkaar afgestemd. De betreffende fiches zullen vanaf die datum dan ook aangepast worden aan deze nieuwe regelgeving.
Waarom deze maatregel?
Elke vergoeding die de kunstenaar in ruil voor zijn prestatie ontvangt, moet als een loon beschouwd worden dat onderworpen is aan de gewone socialezekerheidsbijdragen en aan belastingen, vermits hij verondersteld wordt loontrekkende te zijn. De benaming, de vorm, de frequentie of het bedrag van deze vergoeding speelt hierbij geen enkele rol. De geringe vergoedingen die kunstenaars soms ontvangen in het kader van “kleinschalige” artistieke activiteiten [2] zouden dus eveneens als loon beschouwd moeten worden, terwijl het hier eerder om een terugbetaling van onkosten gaat.
Om te vermijden dat deze kleinschalige artistieke activiteiten financieel afgeremd zouden worden, maar vooral om zwartwerk te vermijden, worden bepaalde artistieke activiteiten automatisch bevrijd van het vermoeden van loontrekkende.
[1] Wet van 16 december 2022 tot oprichting van de kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers
[2] De memorie van toelichting spreekt over "free podium in een café, een optreden van een amateur-theatergezelschap, een occasionele tentoonstelling van een tekenacademie".