Begrip
Werknemers in dienst vanaf 1 januari 2014 zijn werknemers van wie de (laatste) arbeidsovereenkomst ten vroegste aanving op 1 januari 2014. Het maakt hierbij niet uit of de werknemer voordien ook al een arbeidsovereenkomst met dezelfde werkgever had of niet [1].
Voorbeeld: een werkgever en een werknemer waren verbonden door een contract van bepaalde duur van 1 jaar dat liep van 1 december 2013 tot en met 30 november 2014. Op 1 december 2014 kreeg de werknemer een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Wanneer deze arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur zal worden beëindigd, moeten de "nieuwe" opzegtermijnen, zoals van toepassing sinds 1 januari 2014, worden toegepast, maar wel rekening houdend met de anciënniteit verworven vanaf 1 december 2013 [2]. Er moet in dit geval dus geen dubbele telling gebeuren!
De opzegtermijnen
De opzegtermijn waarop een werknemer, ongeacht zijn statuut en ongeacht zijn jaarloon, aanspraak kan maken, wordt opgebouwd in 4 fases [3]:
- Tijdens de eerste 5 jaar tewerkstelling: progressieve opbouw
- Vanaf het 5de jaar anciënniteit: 3 weken per begonnen jaar anciënniteit
- Vanaf 20 jaar anciënniteit: 2 weken per begonnen jaar anciënniteit (scharnierjaar)
- Vanaf 21 jaar anciënniteit: 1 week per begonnen jaar anciënniteit
We hebben deze regels voor u in een handige overzichtstabel gegoten:
Anciënniteit |
Opzeg |
Anciënniteit |
Opzeg |
Anciënniteit |
Opzeg |
0 tot < 3 m |
1 week |
7 jaar |
24 weken |
22 jaar |
64 weken |
3 tot < 4 m |
3 weken |
8 jaar |
27 weken |
23 jaar |
65 weken |
4 tot < 5 m |
4 weken |
9 jaar |
30 weken |
24 jaar |
66 weken |
5 tot < 6 m |
5 weken |
10 jaar |
33 weken |
25 jaar |
67 weken |
6 tot < 9 m |
6 weken |
11 jaar |
36 weken |
26 jaar |
68 weken |
9 tot |
7 weken |
12 jaar |
39 weken |
27 jaar |
69 weken |
12 tot < 15 m |
8 weken |
13 jaar |
42 weken |
28 jaar |
70 weken |
15 tot < 18 m |
9 weken |
14 jaar |
45 weken |
29 jaar |
71 weken |
18 tot < 21 m |
10 weken |
15 jaar |
48 weken |
30 jaar |
72 weken |
21 tot < 24 m |
11 weken |
16 jaar |
51 weken |
31 jaar |
73 weken |
2 jaar |
12 weken |
17 jaar |
54 weken |
32 jaar |
74 weken |
3 jaar |
13 weken |
18 jaar |
57 weken |
33 jaar |
75 weken |
4 jaar |
15 weken |
19 jaar |
60 weken |
34 jaar |
76 weken |
5 jaar |
18 weken |
20 jaar |
62 weken |
35 jaar |
77 weken |
6 jaar |
21 weken |
21 jaar |
63 weken |
36 jaar |
78 weken |
Voorbeeld
Een werknemer is in dienst getreden op 1 januari 2016. Hij wordt ontslagen mits prestatie van een opzegtermijn die inging op maandag 4 januari 2021. De werknemer heeft op dat moment een anciënniteit van 5 jaar. De aan hem te betekenen opzegtermijn bedraagt 18 weken.
[1] Dit kan eventueel wel van belang zijn voor het bepalen van de anciënniteit van de werknemer. Lees hiervoor de vorige vraag.
[2] Omdat er geen onderbreking is tussen de beide arbeidsovereenkomsten loopt de anciënniteit gewoon door.
[3] De wet stelt uitdrukkelijk dat de paritaire (sub)comités geen afwijkende opzegtermijnen kunnen bedingen. Op bedrijfsvlak kan er wel over de opzegtermijnen onderhandeld worden, maar wel rekening houdend met artikel 6 van de arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 dat stelt dat de rechten van de werknemer niet ingekort mogen worden en zijn verplichtingen niet verzwaard.