Inloggen
Service & Contact Securex.be
Inloggen

Voorafgaande begrippen (punten 1 tot 30)

Bijlage III is de derde bijlage bij het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen van 1992 (afgekort KB/WIB 92). De wet machtigde[1] de Koning om de wettelijke principes inzake bedrijfsvoorheffing ten uitvoer te leggen.

Laatst bijgewerkt op 15 maart 2024

Voorafgaande begrippen (punten 1 tot 12)

Principe van de fiscale gelijkheid van gehuwde personen en echtgenoten - Wettelijk samenwonenden (punt 2)

Een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot.

Personen met een handicap (punt 3)

Hieronder wordt gedefinieerd wie wordt aanzien als een persoon met een handicap voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing.

Gezinstoestand (punten 4 tot 5) en gezinslasten (punten 6 tot 11)

Dit betreft de uitleg van de begrippen  gezinstoestand (= fiscale burgerlijke staat – alleenstaande, echtgenoot), personen ten laste, de bepaling hoe en wanneer deze gezinstoestand in rekening mag worden gebracht bij de berekening van de bedrijfsvoorheffing en ten slotte de invloed van een handicap op de berekening van de bedrijfsvoorheffing.

Deze begrippen zijn hoofdzakelijk van toepassing wanneer de redenen van vermindering van bedrijfsvoorheffing ter sprake komen.

Afronding

Dit nieuw punt in bijlage III bevat de afrondingsregel waarbij alle bedragen in elke stap tot de hogere of lagere cent worden afgerond, naargelang het cijfer van duizendsten al dan niet 5 bereikt.

De bruto belastbare grondslag (punten 13 tot 26)

Waardering en belasting van de voordelen van alle aard  (punten 14 tot 15)

Het voordeel van alle aard wordt in principe beschouwd als een bezoldiging en dus onderworpen aan bedrijfsvoorheffing.  Omdat dit voordeel anders dan in geld wordt betaald, gelden voor de belasting ervan bijzondere regels.

Voor de toepassing van de bedrijfsvoorheffing wordt deze belasting verschillend vastgesteld naargelang het voordeel wordt toegekend:

  • Door de werkgever (of door diens tussenkomst) of niet
  • Tegelijk met de bezoldiging of als een exceptionele vergoeding (punt 14)

Bovendien worden specifieke waarderingsregels voorzien voor:

  • Renteloze leningen of leningen tegen verminderde rentevoet (punt 15)

Waardering en belasting van de vergoedingen voor het woon-werkverkeer (punt 16)

Tot nu toe werd deze vergoeding (toegekend als terugbetaling van de kosten voor het woon-werkverkeer) volledig of gedeeltelijk vrijgesteld indien de werknemer schriftelijk aan zijn werkgever bevestigt dat hij niet zijn werkelijke kosten zal aangeven in zijn belastingsaangifte.

Deze voorwaarde vervalt vanaf inkomstenjaar 2024 in de bedrijfsvoorheffing omdat ze in de praktijk niet steeds werd nageleefd. Bovendien is de werknemer op het ogenblik van de aangifte in de belastingen niet gebonden door deze keuze. 

De vergoeding is vrijgesteld van belasting:

  • Volledige vrijstelling voor de verplaatsingen van de werknemer met een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel
  • Volledige vrijstelling voor zover de vergoeding niet hoger is dan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor de afgelegde afstand in geval van collectief vervoer  georganiseerd door de werkgever
  • Ten belope van 40,80 euro per maand wanneer de werknemer een ander vervoermiddel gebruikt

Vanaf inkomstenjaar 2024 wordt een jaarlijks plafondbedrag voor de vrijgestelde fietsvergoeding ingevoerd van 2.500 euro (geïndexeerd bedrag 2024).

Bij overschrijding zal het surplus aan bedrijfsvoorheffing worden onderworpen.

Waardering van de grondslag van bepaalde bijzondere inkomsten (punten 13 en 17 tot 24)

Bijlage III bevat tevens de regels voor de vaststelling van de grondslag van de bedrijfsvoorheffing van bepaalde bijzondere bezoldigingen:

  • Fooien (punt 13)
  • Bezoldigingen van bedrijfsleiders (punten 17 en 18)
  • Bepaalde gecumuleerde pensioenen (en renten) (punt 19 tot 23)
  • Gezinspensioenen (punt 24)

Aftrek sociale inhoudingen (punten 25 en 26)

De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld op de bruto-belastbare beroepsinkomsten. Dat zijn de brutoberoepsinkomsten na aftrek van:

  • De verplichte (persoonlijke) inhoudingen voor de sociale zekerheid (of een ermee gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut) wat de loontrekkenden betreft
  • Een forfaitaire vermindering, die geacht wordt de verplichte inhoudingen voor de sociale zekerheid te vertegenwoordigen, voor de bedrijfsleiders die onderworpen zijn aan het sociaal statuut der zelfstandigen

Vaststelling jaarlijks brutobedrag (punt 26)

Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing wordt afgerond (punt 12) en wordt vermenigvuldigd met 12 om het jaarlijks brutobedrag van de belastbare grondslag te bekomen.

De netto belastbare grondslag – De forfaitaire beroepskosten (punten 27 tot 30)

Van het berekende jaarlijks brutobedrag van de belastbare grondslag worden de forfaitaire beroepskosten afgetrokken, waarbij een onderscheiden berekening wordt gemaakt voor respectievelijk werknemers, bedrijfsleiders en buitengewone beroepskosten voor bepaalde specifieke categorieën belastingplichtigen. Op die manier komt men tot het jaarlijks nettobedrag van de belastbare grondslag.

Alle artikelen over Wettekst met uitleg (bijlage III KB/WIB ’92)