Bescherming tegen ontslag
Duur van de bescherming
De beschermingsperiode begint op de dag van de aanvraag en ten laatste op de eerste dag van het geboorteverlof, en eindigt vijf maanden vanaf de dag van de bevalling.
Verbod om voorbereidende maatregelen te nemen voor een ontslag
Sinds 10 november 2022 wordt een ontslag dat gegeven wordt na de periode van ontslagbescherming, maar dat tijdens deze periode werd voorbereid, officieel gelijkgesteld met een ontslag dat tijdens de periode van bescherming gegeven werd. Het nemen van de beslissing tot ontslag wordt beschouwd als een voorbereidende handeling.
Toegelaten redenen [1]
- Dringende reden
- Reden vreemd aan het geboorteverlof
Bewijslast en motivering
De bewijslast van de toegelaten ontslagredenen berust bij de werkgever. Op verzoek van de werknemer deelt de werkgever ze schriftelijk mee.
Sanctie in geval van onregelmatige verbreking
Compenserende opzegvergoeding (indien de opzeg niet wordt gepresteerd).
Forfaitaire vergoeding gelijk aan zes maanden brutobezoldiging [2].
Cumul
Beschermingsvergoeding niet cumuleerbaar met de vergoedingen voorzien in het kader van een ontslagbescherming.
Niet-verlenging van een overeenkomst voor de uitvoering van tijdelijke arbeid of voor een bepaalde tijd
Wanneer van een werknemer van wie de werkgever op de hoogte is gebracht van de geboorte van een kind waarvoor de werknemer recht heeft op geboorteverlof, de arbeidsovereenkomst voor de uitvoering van tijdelijke arbeid of de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd niet wordt verlengd, wordt die niet-verlenging sinds 10 november 2022 geacht verband te houden met de geboorte van een kind.
Op verzoek van de werknemer deelt de werkgever hem schriftelijk de redenen voor de niet-verlenging mee. De werkgever moet bewijzen dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt met de geboorte van het kind.
Is dit niet het geval, of wordt er geen reden opgegeven, dan moet de werkgever een forfaitaire vergoeding betalen die gelijk is aan drie maanden brutoloon.
Opmerking: de gebruiker van een uitzendkracht wordt voor de toepassing van deze beschermingsmaatregel als de werkgever beschouwd.
Wettelijke referentie
Artikel 30, §4 en §5 van de wet van 3 juli 1978.
[1] De bewijslast van de ingeroepen reden hoort de werkgever toe.
[2] Vergoeding niet onderworpen aan RSZ.