Periode van bescherming
- Vangt aan de dag van de aanvraag van het palliatief verlof
- Eindigt drie maanden na het einde van de volledige onderbreking of van de vermindering van de prestaties
Wanneer de schorsing van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties niet is ingegaan (omdat de werknemer bijvoorbeeld zijn aanvraag heeft ingetrokken), wordt bepaald dat de bescherming eindigt één maand na de gevraagde begindatum. Deze termijn van een maand begint op de kalenderdag die volgt op de gevraagde begindatum en wordt berekend van de zoveelste tot daags vóór de zoveelste.
Toegelaten redenen
Redenen die niets te maken hebben met de schorsing of de vermindering van de arbeidsprestaties
Bewijslast en motivering
De bewijslast van de toegelaten ontslagredenen berust bij de werkgever. Op verzoek van de werknemer deelt de werkgever ze schriftelijk mee.
Voorbereidende maatregelen voor een ontslag
Sinds 10 november wordt een ontslag dat gegeven wordt na de periode van ontslagbescherming, maar dat tijdens deze periode werd voorbereid, officieel gelijkgesteld met een ontslag dat tijdens de periode van bescherming gegeven werd. Het nemen van de beslissing tot ontslag wordt beschouwd als een voorbereidende handeling.
Sanctie in geval van onregelmatige verbreking
- Compenserende opzegvergoeding (in het geval van een niet-gepresteerde opzeg)
- Forfaitaire vergoeding gelijk aan 6 maanden brutoloon [1]
Bij een vermindering van de arbeidsprestaties in het kader van het verlof voor palliatieve zorg worden deze vergoedingen berekend op het niet-verminderde loon van de werknemer, d.w.z. alsof hij zijn arbeidsprestaties niet had verminderd.
Cumul
Deze vergoeding kan niet worden gecumuleerd met de andere vergoedingen waarin is voorzien in het kader van een bijzondere bescherming tegen ontslag.
Wettelijke referenties
Wet van 22 januari 1985 (artikel 101)
Koninklijk besluit van 10 augustus 1998
Artikel 39, § 2/1 van de wet van 3 juli 1978
[1] Vergoeding niet onderworpen aan RSZ.