In de twee voornoemde arresten ging het om gesprekken via Messenger waarvan de werkgever geen deel uitmaakte. In beide gevallen werden de berichten die tot staving van de dringende reden ingeroepen werden aanvaard als bewijs van de feiten.
Arrest van 26 maart 2021 van het Arbeidshof van Luik (afdeling Luik)
In deze zaak had een werknemer heftige, discriminerende opmerkingen gemaakt die afbreuk deden aan de waardigheid en fysieke integriteit van zijn hiërarchische meerdere op Messenger.
Het Arbeidshof van Luik heeft de kwestie van de regelmatigheid van het bewijs ten aanzien van de wet betreffende de elektronische communicatie[1] onderzocht. De werkgever nam inderdaad niet deel aan het gesprek op Messenger waarin die uitlatingen gedaan werden.
Het bericht werd hem ter kennis gebracht door de hiërarchische meerdere die de onaanvaardbare uitlatingen van de ontslagen werknemer op Messenger ontvangen had en dit via een schermafdruk. Het Hof heeft geoordeeld dat de werkgever op regelmatige en rechtmatige wijze en zonder bedrieglijk oogmerk kennis genomen heeft van het bericht. Het bewijs werd derhalve aanvaard.
Arrest van 20 mei 2021 van het Arbeidshof van Luik (afdeling Namen)
In deze zaak had een werkneemster met een andere werkneemster racistische opmerkingen over een collega uitgewisseld. De geschokte geadresseerde van de berichten heeft daarover gesproken met haar hiërarchische meerdere en de feiten werden aan de werkgever meegedeeld.
In eerste aanleg had de arbeidsrechtbank geoordeeld dat de werkgever zijn beslissing tot ontslag wegens dringende reden niet mocht steunen op de privégesprekken op Messenger. Het Arbeidshof van Luik heeft die redenering niet gevolgd.
In principe mag enkel een rechtmatig verkregen bewijs voor een rechtbank gebruikt worden op voorwaarde dat de zogeheten “Antigone”-rechtspraak van het Hof van Cassatie" toegepast wordt.
Geen schending van het recht op eerbied voor het privéleven
Het recht op eerbied voor het privéleven is vastgelegd in artikel 22 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de rechtspraak van het Europees Hof.
Hoewel de Messenger-berichten effectief tot het privéleven van de betrokken werkneemsters behoorden, heeft het Hof geoordeeld dat ze daarom niet absoluut beschermd waren. Er was noch inmenging, noch controle van de werkgever tijdens die gesprekken vermits het de werkneemster/geadresseerde zelf is die ze vrijwillig aan hem getoond heeft.
Evenredige kennisneming van de feiten
Bovendien heeft het Hof gepreciseerd dat men moeilijk kon spreken van een strikt privégesprek wanneer een werknemer met een collega op het werk communiceert over zijn arbeidsvoorwaarden en relationele omstandigheden op het werk. De kennisneming van de feiten door de werkgever is dus evenredig gebleven.
Geen schending van de wet betreffende de elektronische communicatie
Ook in deze zaak heeft het Hof de bescherming onderzocht die de wet betreffende de elektronische communicatie verleent[2].
Het heeft erop gewezen dat die bescherming enkel geldt ten aanzien van derden. Het geheim van de communicatie kan dus niet tegengeworpen worden aan de werkneemster die ze ontvangen heeft.
Conclusie
Het Hof heeft derhalve geoordeeld dat de kennisneming van het gesprek via Messenger niet onregelmatig was.
[1] Artikel 124 van de wet van 13 juni 2005.
[2] Artikel 124 van de wet van 13 juni 2005.